Dieren zijn overal aanwezig, maar hebben geleerd zich voor ons te verstoppen. Ze laten echter allemaal sporen achter die hun aanwezigheid en activiteiten verraden. Denk hierbij aan pootafdrukken, uitwerpselen, vraatsporen, holen, veren, haren en nog veel meer. Abstract gezegd zijn diersporen dat wat dieren hebben meegenomen, veranderd of achter gelaten. In dit artikel leer je over deze verschillende sporen en wat ze jou als (aankomend) spoorzoeker kunnen vertellen.
Bekende diersporen:
Lees snel verder om meer te leren!
Pootafdrukken
In modder, zand of sneeuw kan je makkelijk pootafdrukken (prenten) vinden.
Kijk tijdens je volgende wandeling of je een pootafdruk vinden kan. Wat zie je allemaal? Heeft het dier afdrukken van de tenen? En zo ja, hoeveel? Of heeft het dier hoeven?
Verschillende soorten poten
Er zijn drie verschillende soorten poten: zoolgangers, teengangers en de teenspitsgangers. Zoolgangers lopen net als wij mensen op de gehele onderkant van de voet. Van de hak tot en met de vijf tenen die we dus allemaal terug kunnen vinden in een prent. Naast de mens is ook de wasbeer een zoolganger.
Er zijn overigens ook halfzoolgangers, zoals bijvoorbeeld de das. Dan drukken de hiel en pols niet elke keer af. Kijk maar eens op de foto hierboven, links van het kopje ‘loopsporen’. Het polskussen heeft afgedrukt bij de grotere prent van de voorpoot. Maar de hiel bij de prent van de achterpoot niet.
Hoefdieren lopen op de toppen van hun tenen, dit zijn de teenspitsgangers. De nagels zijn geëvolueerd tot hoeven. Omdat hun poten een stuk langer zijn kunnen ze makkelijker ontsnappen aan roofdieren zoals wolven en leeuwen. Hun prenten bestaan dus uit hoeven.
Roofdieren hebben ook langere poten gekregen. Die moeten immers de hoefdieren nog wel in kunnen halen. Kijk je op de tekening naar de middenvoetsbeentjes, dan zie je dat die langer zijn geworden. Heb je thuis een kat of een hond? Kijk dan eens aan de binnenkant van de voorpoot. Daar zie je de nagel van de duim, een heel stuk hoger op de poot! Hun prenten bestaat dus uit vier teenafdrukken, want de ‘duim’ zit te hoog om af te drukken.
Gangen
Dieren verplaatsen zich op hun eigen manier. Dat noemen we de ‘gang’.
Uitwerpselen en braakballen
Uitwerpselen lijken een beetje vies als je er eerst mee te maken krijgt. Maar eigenlijk kan je er heel veel van leren. Zo kan je zien wat een dier gegeten heeft. In de drollen van een wolf kan je haren vinden. In de uitwerpselen van een haas zit duidelijke plantenvezels. In die van herkauwers zitten dan weer geen herkenbare plantenvezels. Want door het herkauwen zijn die plantenvezels grondig vermalen.
Herbivoren zoals herten en konijnen moeten veel eten. Hun voedsel is namelijk van lagere kwaliteit. Wanneer ze zich ontlasten komen er dan ook veel keutels uit. Meestal zijn die keutels allemaal hetzelfde van vorm. Van capsulevormig bij hertachtigen tot meer rond bij een haas.
Roofdieren eten minder vaak, dus ontlasten ze zich ook minder vaak. Als een wolf een wild zwijn gegeten heeft zorgen de lange haren voor worstvormige drollen met een mooie punt aan het eind.
Ook de plaatsing van een uitwerpsel kan je veel vertellen. Zo plaatsen wolven hun drollen op plekken waar de kans groot is dat een andere wolf die vinden gaat. Bijvoorbeeld op de kruising van veel gebruikte wegen. Zo vertellen ze tegen andere wolven om uit de buurt te blijven, hier leven reeds wolven en is geen plaats meer voor een vreemde wolf.
Braakballen
Veel vogels scheiden hun vaste afval niet uit via uitwerpselen, maar maken braakballen die via hun snavel het lichaam verlaten. Je kent vast wel de bekende uilenballen. Misschien heb je er wel eens eentje uitgeplozen en heb je daar de schedeltjes van muizen in gevonden.
Maar ook andere vogels maken braakballen, zoals een ijsvogel. Het zijn hagelwitte balletjes vol met schubjes en graatjes van de gegeten visjes.
Vraatsporen
Elk dier moet eten om te kunnen blijven leven. Zoals je hierboven bij het stukje over uitwerpselen al hebt gelezen specialiseren veel dieren zich in een bepaald type voedsel.
Bevers eten in de zomer zowel zachte waterplanten als ook de bast van bomen. In de winter zijn de zachte waterplanten grotendeels verdwenen en schakelen bevers over op schors. Waar bevers leven kan je snel de typische vraatsporen vinden. Ze hebben het liefst de sappige schors van de dunner takken bovenin de boom. Daarom knagen ze de gehele boom om. Overigens worden de dikke stam en takken vervolgens gebruikt bij de bouw van hun dam of burcht. Ligt een boom half in het water is dat een mooie plek voor een ijsvogel om op vis te jagen.
Een ree eet graag jonge loten en knoppen van braam en andere planten. Wist je dat reeën voorin de bovenkaak geen tanden hebben?
Als ze een loot afknabbelen drukken de tanden van de onderkaak tegen het bovengehemelte aan. Daardoor blijft er vaak een ‘lipje’ van schors achter.
Wil je weten of ergens reeën leven? Kijk aan het eind van bramentakken of je dit spoor vinden kan.
Woonsporen
Elk dier laat sporen achter waar het gerust heeft. Soms zijn die sporen moeilijk te vinden en andere juist weer heel makkelijk. Een haas gaat gewoon ergens liggen, dat heet een hazenleger. Daar waar hij heeft gelegen zie je dus alleen maar wat platgedrukt gras of zand. Misschien heb je wel eens een vogelnest gevonden. Kunstig gevlochten van materialen zoals gras met aan de binnenkant lekker zacht en warm mos.
Sommige dieren graven holen om in te wonen. Dassen doen dat bijvoorbeeld. Het zijn lage dieren met een ronde rug. Die vorm zie je terug in hun holen, ze hebben de vorm van een achterover gevallen hoofdletter D. Op de hoofdburcht waar ze het grootste deel van het jaar wonen kunnen ze soms wel tientallen holen graven. Maar ze maken ook her-en-der in hun territorium een hol met een kamer enkele meters onder de grond. Om in te kunnen vluchten, of even uit te rusten.
Overigens kan een vos gebruik maken van zo’n dassenburcht. Een vrouwtje vos gebruikt die soms om haar jongen te werpen. Het gebeurd zelfs wel dat er op een dassenburcht zowel jonge vosjes als dassenwelpen aanwezig zijn.
Zou jij de pootafdrukken kunnen herkennen? Kijk of je pootafdrukken van de halfzoolganger das en die van de teenganger vos vinden kan 😉
Niet alle woonsporen zijn altijd even gemakkelijk om te vinden. Zo maken vleermuizen geen mooi nest of hol. Hoe kan je dan zien waar vleermuizen wonen?
Op de foto hier rechts hangen vleermuizen achter de witte plank. Hun uitwerpselen vallen op het randje waardoor ik kon zien waar ze zaten!
Vleermuizen jagen rond lantaarnpalen waar veel muggen zitten. Kijk in de ochtend over het dak van een daar geparkeerde auto. Grote kans dat je hun poepjes vindt!
Veren en andere sporen
Als je veel buiten bent heb je ongetwijfeld wel eens een veer gevonden. Heb je je toen afgevraagd van welke vogel die veer was? Of wat de functie van de veer was? Als je een buizerd ziet vliegen zie je aan het eind van de vleugels de handpennen uitsteken. Dit zijn de veren die aan de botjes zitten die bij ons de handen geworden zijn. Handpennen zorgen ervoor dat een vogel vooruit komt. De armpennen werken net als de vleugels van een vliegtuig. Die zorgen voor de lift, de opwaartse kracht. De staartveren dienen als roer waarmee de vogel de richting bepaalt. Er zijn ook gespecialiseerde functies. Zo zijn de staartpennen van een specht extra stevig. Wanten spechten gebruiken die om tegen de boom aan te leunen.
Wordt een spoorzoeker!
Met kennis van diersporen zal buiten zijn nooit meer hetzelfde zijn! Wil jij ook een spoorzoeker worden en de verhalen van de dieren kunnen lezen?
Begin je avontuur als spoorzoeker op de website van Weylin Tracking. Wij helpen mensen de sporen van dieren herkennen via onze cursussen en handzame veldgidsen.